[HOME] Onze wijk Wijkraad "Craneveer" sWoa Activiteiten Actie

Bernard Zweerslaan 8 juni 1948

Die dag was alles overweldigend. Hoe kon dat ook anders? Alle opwinding was begonnen met een lange autorit vanuit Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland. De allereerste autorit in het leven van een vijfjarig jongetje. En onderweg had er een aardbeving plaats gevonden in de nog prille ervaringswereld. "Kijk toch," had hij ineens geroepen, "allemaal bergen." Want het land was opgehouden met vlak te zijn. Links en rechts langs de beklinkerde straatweg doken met bomen begroeide heuvels op. Daar reed je zo maar tussendoor! Een complete sensatie, die maar niet ophield.

Nee, verhuizen betekende toch meer dan mannen op en neer zien sjouwen met tafels, stoelen en bedden. Čn dag gekust te worden door de buren links en de buren rechts. Want overburen waren er in Friesland niet geweest. Achterburen al evenmin. Achter had je een enge sloot, waar je in kon vallen en dan verdrinken zou. Verderop, tot aan de horizon, was het verder vlak en groen.

En voor het huis zag het er eender uit. Alleen was daar geen sloot, maar een straat. Maar daar voorbij was het weer vlak èn groen.

In Arnhem bleek bij aankomst één ding in ieder geval vertrouwd. Er waren buren. Dat wil zeggen: links naar beneden. De straat liep - hoe ongewoon alweer - van boven naar beneden. Maar naar rechts - omhoog dus - woonde niemand meer. "Want daar," zei mijn vader, "is in de oorlog een bom gevallen." Die oorlog was net drie jaar voorbij. Er was grondig opgeruimd. Stoepjes en kelders waren de enige getuigenissen van iets wat verder onbegrijpelijk was.

Bij die kelders moest je vandaan blijven. "Die zijn net zo gevaarlijk als de sloot achter ons oude huis," zei mijn moeder. En dat was dus heel erg gevaarlijk.

Tegenover het nieuwe huis was de wereld voorgoed veranderd. Daar lag alweer zo'n hoge berg met bomen. Eigenlijk was het onderweg nog nergens zó hoog geweest. Misschien waren we wel naar Zwitserland doorgereden!!

Net als in Friesland was er ook dadelijk achter dit huis een tuin. Tot aan het einde daarvan durfde ik gaan kijken. Daarachter had je een paadje. Dat naar links af te lopen, liet je wel uit je hoofd. Want verderop waren er achter de huizen ook weer tuinen. Daar konden dan wel eens vreemde mensen uit komen lopen. En naar rechts was verdere verkenning al helemaal uitgesloten. Wat kon er wel niet uit die kelders aan komen kruipen of springen! "Nee, niet aan denken!"

De stoute schoentjes droomden wel van Zwitserland. Want achter het paadje, ging het het steil omlaag. Een berg beklimmen is mooi. Maar afdalen gaat eenvoudiger. Beneden was een in kinderogen onmetelijke zandvlakte. Met mooi schoon zand in plaats van nat gras.

De zon scheen. Alle opwinding van de verhuizing was verdampt. Één seconde slechts. Want verderop in het zand schitterde een glanzende streep. Daarachter liep de vlakte weer door. Tot aan een lange rij huizen in de verte. Waarom waren we nu toch verhuisd? Die glanzende streep was toch ook weer een gevaarlijke sloot!!

Prachtig hè, hoorde ik mijn vader nu achter mij zeggen. Prachtig?? Hoe kon hij dat nou zeggen. Had vader die sloot dan niet gezien? Nee, die had hij niet gezien. Boos wees ik naar die glanzende streep. "O, maar dat is een weg," zei hij. "Dat is de Sweelincklaan. Daaraan worden straks ook huizen gebouwd. Maar voorlopig kun je er mooi spelen."

(Remmer Boelmans (1943) is een oud wijkgenoot, die inmiddels nog zuidelijker weg getrokken is. Vanuit Brabant zal hij dit leesseizoen herinneringen aan zijn Arnhems verleden opdiepen. Daarin zullen straten op Alteveer en Cranevelt een hoofdrol vervullen. Jop Burlage levert daar illustraties bij.