Denken Het is niet eens
nodig er lang bij stil te staan alvorens het onderwerp van deze Sneer
zich de gestalte van griezelige complexiteit aanmeet. Dat komt ervan
als je ergens te dicht met de neus bovenop zit. Niets is ons zo nabij
als ons eigen denken. We vragen dus: wat is denken, die kabel waaraan we
met heel onze existentie hangen, eigenlijk? Ik gebruik hier nu wel de
term ‘kabel’, maar kan er alvast bij aantekenen dat ‘zijden
draadje’ bij nadere beschouwing een betere vergelijking blijkt. Hoe gaan we de
gestelde vraag te lijf? Daartoe lijkt het in de eerste plaats nodig
helderheid te krijgen in ons begrippenapparaat. We beginnen een
speurtocht met als doel een helder begrip te krijgen van het begrip ‘denken’.
We richten de aandacht op ons innerlijk, omdat ons onderwerp zich daar
nu eenmaal afspeelt en bovendien kunnen we alleen langs die weg
vaststellen of we iets aantreffen dat bevredigend genoeg is om er het
predikaat ‘helder’ aan toe te kennen. Tegen die
redenering valt verstandelijk gezien weinig zinnigs in te brengen.
Niettemin confronteert zij ons onmiddellijk met de volle omvang van de
problematiek: bijna achteloos splitst het denken zich in veldwerker en
toetsende instantie! In onderzoekende speurneus en objectieve maatstaf!
Toch noem ik ze allemaal ik. Want ik ben ik, net als u. U zou in mijn
plaats hetzelfde zeggen. Ik ben ik in al mijn eenheid, veelheid en
tegenstrijdigheid: ik is emotie, gedachte, streving, ik is somber, blij,
onverschillig, druk, lui, behoedzaam, sereen, uitgelaten en God weet wat
nog meer. Kortom: op ik kun je bouwen. Alleen … hoe kan ik zoveel
verschillende werelden in één centrum onderbrengen en hoe kan ik mij
daarmee ook nog eens identificeren? Mij duizelt het al bij de gedachte.
Maar als het mij bij de gedachte duizelt, dan duizelt het mij – ik
duizel! Ik ben nietig, dat besef ik, maar ik ben tevens onontkoombaar.
Er is wereld zodra ik er is, en als ik er is, is er altijd de wereld. Er
is ik zodra ik er ben en ik is er altijd als ik er is. Ik ervaar de wereld
buiten mij, ik is mij een buitenwereld bewust. Er zijn sterren en
zandkorrels, wolken en weeën, golven, muren, mensen, vogels,
theedoeken, sloten, uiers, meren, kappers, zeeën. Noem maar op. Het ik
ziet en ervaart dat allemaal en als het ik het niet ervaart, is
het of het allemaal niet bestaat. Toch is ik geen solipsist, omdat ik
weet dat ik niet als eenzaam ik bestaan kan. Ik is er slechts dankzij
andere ikken en alle ikken zijn hetzelfde als ik. Ik weet dat, omdat ik
weet dat dit in het helder onderscheiden ik-begrip besloten ligt. Verbijsterend?
Verpletterend? Huiveringwekkend? Jazeker! Maar u hoeft niet bang te zijn. U merkt er niets van: u zit er veel te dicht op. Sneer © Crossroads 2001 – RSFK
|
||